Nieuws

De nooit aflatende liefde voor de sport

Bijna 48 jaar zat ondergetekende op een perstribune, kijkend naar de sport, oordelend, analyserend, denkend over het verhaal dat hij moest schrijven. Altijd bedachtzaam, kritisch, gecontroleerd, hooguit een klein vuistje. Maar een paar keer in die carrière liet ik me gaan, voor een high five. Nederland dat Duitsland versloeg in Hamburg (1988), olympisch goud van de volleyballers, onze Lange Mannen (1996) en ook wel bij de gouden ‘triple’ van Epke Zonderland in Londen (2012). Maar verder was het de vaste marsorder: je bent journalist, geen supporter, je gedraagt je dienovereenkomstig.

Nu is die loopbaan voorbij en ben ik best nog diezelfde man als toen, maar iets meer emotie tonen, dat mag. Zo had ik het stoute plan ondernomen om met mijn broer, mijn neef en mijn zwager naar Hamar af te reizen. Als schaatssupporters, gewoon op de publiekstribune van het legendarische Vikingskipet, maar zonder oranje sjaal. Die stap ging me blijkbaar net te ver. Aan de overkant van de baan, op een meter of 100, zag ik de perstribune, mijn oude werkplek, waarvandaan ik in 2009 Sven Kramer wereldkampioen allround zag worden. Het zat er niet vol. Meerpersoons afvaardigingen naar grote schaatstoernooien zijn niet meer in de mode.

John Volkers

Op zo’n tribune, vak P, rij 4, beleef je schaatsen absoluut anders dan op de perstribune die je om de haverklap moet verlaten om in de kelder van zo’n gebouw quotes te halen van die winnaar of verliezer van de dag. Je ziet als gewone tribuneklant elk rondje. In Hamar mocht er geen bier verkocht worden in de hal (wel 100 meter er buiten in een oude opslagplaats) en dat scheelt tochtjes naar de overigens veel te klein bemeten toiletten. Om maar te zwijgen van het beletten van jouw kijkplezier.

Je ziet aan jouw kant van het ijs (ter hoogte van de kruising) de voortdurende optocht van coaches, vaak Nederlanders, die telkens van jasje wisselen. Ze coachen Belgen, Duitsers, Chinezen, Japanners en Canadezen. Je kijkt uit over het buitengewoon ongezellig ingerichte middenterrein, waar NOS-collega Schut zijn experts (Wüst, Wennemars en Tuitert) rond hangen, soms achter een scherm zitten, maar best veel doelloze tijd moeten doorbrengen. Wat dan wel weer mooi is, dat je als expert Erben Wennemars zoon Joep uit het niets wereldkampioen ziet worden en hem dan meteen om de hals kunt vliegen.

Verder is zo’n verblijf op de publiekstribune een gezellig verblijf te midden van uiterst kundige fans. De Nederlanders die ik door de jaren heen (17 liefst) leerde kennen langs de ijsbanen paren enthousiasme aan kennis. Sommigen schrijven zelfs mee. Of leveren voor hun groepje complete verslagen. Weer anderen hebben een echte favoriet. Opspringen als Femke Kok op de 1.000 meter eindelijk sneller is dan favoriet Jutta Leerdam. Al had ik snel in de gaten dat deze supporters een lichte afkeer van het filmsterrengedrag van mevrouw Jake Paul bleken te hebben.

De Noren waren massaal uitgelopen voor de opvolgers van Johann Olav Koss (op de tribune te spotten voor een babbel met Sven Kramer). Sander Eitrem en Peder Kongshaug zetten het nuchtere Noorse volk in vuur en vlam. De acht Nederlandse gouden medailles (acht keer het Wilhelmus) deden de Noren telkens van hun stoel opstaan. Al moet gezegd dat velen ook voortijdig naar huis (of de feesttent) gingen.

Ik betrapte mezelf erop mee te leven met de onverwachte zege van Joep Wennemars en zelfs uitgelaten eventjes mee te schreeuwen op die fabelachtige 500 meter van Jenning de Boo. Maar schor geworden, zoals in 1971 toen ik als tiener op de buitenbaan van Heerenveen (remember Jan Bols) voor het eerst een groot schaatstoernooi zag, dat echt niet.

Wat wel vaststaat is dat de liefde voor de sport (voor mooie sport) nog altijd leidend is in mijn leven. Zonder die niet te stelpen voorliefde zou het vak van sportjournalist voor mij ook niet 47 jaar vol te houden zijn geweest. Ik mocht dat nog weer eens ervaren, vier dagen op een krap stoeltje langs een prachtige kunstijsbaan, zonder laptop of aantekenboek. Een les voor het best al gevorderde leven.

John Volkers.