Nog negen jaar tot onze honderdste verjaardag; tijd voor een boek
In deze bizarre tijden, met strijdende partijen buiten het voetbalstadion, kun je maar beter binnen de lijnen of op de tribune blijven. Vele onderwerpen worden aangegrepen voor een maatschappelijke dan wel politieke discussie, waar feiten en meningen door elkaar lopen, waar subjectiviteit de objectieve waarneming in de weg zit. Sport, zo schreven collega’s mij al voor, is dan een vluchtheuvel.
Sport was in al die jaren dat Paul Scheffer zijn essay over Het Multiculturele Drama bedacht, reeds een bindende factor. Op het sportveld strijdt iedereen volgens de afgesproken regels met elkaar. De nazit in de kantine, geen ander land kent bij het sportveld zo’n horeca-achtige voorziening, verbindt de mens. Napraten doet obstakels verdwijnen. Althans, in vele sporten. Voetbal, onze grootste sport, kent, zeker in professionele kringen, iets te veel scherpe kanten, iets te veel kampen, iets te veel hart voor de eigen club, om de ander nog te willen begrijpen.
John Volkers
Rugby, met de vermenging van legioenen, wordt niet voor niets altijd aangedragen als de ideale wereld, waar aanhangers van de twee duellerende teams broederlijk naast elkaar kunnen zitten. Die sport kent geen uitvak: het ultieme ideaal zou ik zeggen. Zondag zat ik bij een Europa Cup-wedstrijd handbal te Luxemburg. Zeventig Nederlanders temidden van 400 Luxemburgers. Geen valse toon gehoord. Een glas na afloop. Houden zo, prevel je voor je uit.
In deze best zorgelijke tijden - premiers die zeggen dat de integratie is mislukt - schrijf ik mijn 62ste voorwoord in de nieuwsbrief voor de leden van de Nederlandse Sport Pers, ons platform, onze belangenbehartiger, onze verbindende factor, onze club, waar ik sinds 1989 verschillende bestuurstaken heb mogen vervullen. Eerst eventjes als jongste bestuurslid, daarna secretaris, vervolgens na mijn terugkeer in 2015 als vicevoorzitter en nu alweer een maand of veertien als voorzitter.
De hamer ga ik in december neerleggen en overhandigen aan onze nieuwe voorzitter, Ayolt Kloosterboer, gemotiveerd lid van de grootste sportredactie van Nederland, die van de NOS. In januari mag ik een 7 in mijn leeftijd plaatsen (niet die van 57 of 67) en is het tijd af te zwaaien. De NSP staat er goed voor, met een uiterst capabele directeur (Gerard den Elt) en een secure office manager (Marianne Verzijl). De sportzomer van 2024 hebben zij met succes verwerkt. Als altijd komen er dan potentiële leden ingestroomd, maar de vereiste toelatingscriteria horen en blijven dan van kracht. De sportwereld mag daar op vertrouwen. Beunhazen behoren niet op de perstribune of in de mixed-zone.
De NSP is over negen jaar honderd jaar oud. De honderdste verjaardag van de moederorganisatie, de AIPS (Association Internationale de la Presse Sportive) is dit jaar gevierd. De AVRO vierde vorig jaar in alle stilte de honderdste verjaardag van de eigen sportverslaggeving. Er had een boek kunnen komen over die eeuw sinds Tom Schreurs zijn radioverslagen begon. Het kwam er niet. De portemonnee bleef dicht in Hilversum.
Laten we het komende decennium gaan werken aan een boek dat bij die honderdste verjaardag dient te verschijnen. De geschiedenis beschrijven is een van de grote taken van de journalistiek. Hoe kijken we in 2033 naar die onrustige dagen van 2024? Misschien blijkt het maar een oprisping van overkokend gemoed te zijn geweest?
In sportieve zaken gedacht: zullen wij, ik bedoel Nederland, ooit nog zo'n sportief topjaar beleven, met vijftien gouden medailles op de Olympische Spelen? Ik vroeg de naast mij zittende mevrouw van de Luxemburger Post zondag naar de olympische verrichtingen van haar landgenoten in Parijs. Ze zei dat het, ‘als altijd’, een 0-0-0 score was geweest. Het laatste goud, ze pijnigde de hersenen, was van Josy Barthel, een atleet die in 1952 de 1.500 meter van Helsinki won. Naar hem werd een compleet stadion vernoemd.
John Volkers, voorzitter