Nieuws

COLUMN YOERI VAN DEN BUSKEN

Een lesje in nederigheid

Net op de dag dat Wout Weghorst op een heel vervelend toontje de integere NOS-verslaggever Arman Avsaroglu stond af te zeiken, was het overlijden van Ruud Geels wereldkundig gemaakt. Gewoon toeval? Of wilde het universum ons iets vertellen?

 

Een week eerder zat ik bij de presentatie van het Rotterdams Jaarboekje, een traditie die begon in 1888. De redactie had mij gevraagd een in memoriam te schrijven over Wim Jansen, een van de negen prominente Rotterdammers die een plek kregen in deze kroniek.

Yoeri van den Busken

De volgende dag stuurde ik het manuscript van een geactualiseerde, luxe editie van De Kist naar de drukker. Dit boek verschijnt op 17 december – een symbolische aftrap van het jubileumjaar (70) van De Graafschap. Onder andere Erik ten Hag deelde zijn dierbare herinneringen aan culttrainer Simon Kistemaker met me en door de verhalen uit die tijd drong de vraag zich bij me op waar ze toch zijn gebleven, die characters met gezond verstand, zelfkennis én zelfspot.

 

Als klein jongetje werd ik verliefd op voetbal. Op het spel, de stadions, de duizend-en-één verschillende soorten goals, ruisende doelnetten, het juichen, de geur van gras, het dunne lijntje tussen tegenslag en triomf en de commentaarstemmen van Theo Reitsma en Hugo Walker. Maar ook: de charmante alledaagsheid van de grote spelers. Ik prijs me gelukkig dat ik vrijwel de hele generatie uit de jaren zeventig en tachtig heb mogen portretteren en soms zelfs nog de veredelde amateurs uit de jaren vijftig en zestig, zoals Frans de Munck en Kees Rijvers.

 

Ruud Geels heb ik eveneens beroepshalve ontmoet. Hoewel hij ook regelmatig werd aangesproken op zijn bijrol in Oranje – als vijfvoudig topscorer van Nederland trof hij het niet dat zijn generatie zo veel topspitsen telde – sloeg hij nooit zo’n verongelijkt toontje aan. Zocht nooit met een hand aan het oor of wijsvinger op de lippen een camera op. Na zijn carrière ging hij gewoon weer huizen schilderen. En als je hem vroeg terug te blikken deed de recordhouder dat met plezier.

Hij steeg alleen in letterlijke zin even op, om te scoren. Geels maakte het mooiste kopdoelpunt ooit, in het Olympisch Stadion tegen Feyenoord. Alsof hij uit de lichtmasten kwam vallen, zei Willem van Hanegem. Er is een waanzinnige foto van gemaakt, die bij Ajax aan de muur hangt en waar Rafael van der Vaart als jeugdspeler altijd gefascineerd door was. Hij bracht het vrijdag op tv nog even in de herinnering. Voor hem droegen zulke verstilde momenten bij aan de magie van voetbal.

Hoe komt het trouwens dat de centrumspitsen van toen – Ruud Geels, Dick Nanninga, Cees van Kooten, Peter Houtman – veel hoger van de grond kwamen? Ze leefden op brood, biefstuk en borrels. Met al die linietrainers, inspanningsfysiologen en ademhalisten van tegenwoordig lukt het kennelijk niet betere springers van voetballers te maken. Luuk de Jong is de uitzondering die deze regel bevestigt.

 

Wout Weghorst is ondanks zijn lengte helemaal geen geweldige kopper. Als goalgetter mag hij de veters van Ruud Geels niet eens vastmaken. Van een Appie Happie-spits 2.0 had ik dan ook iets meer realiteitszin verwacht en wat minder overacting.

Ik geloof dat zijn passie voor voetbal oprecht is. Dat Weghorst de trots in al z’n vezels voelt als hij meezingt met het Wilhelmus. Het is zoals Ronald Koeman zei: als Italianen het doen vinden we het allemaal prachtig. Nederlanders honen we gelijk weg, dan is het opeens overdreven gedoe.

Maar los daarvan zou Weghorst dankbaar moeten zijn voor elke minuut in het Nederlands elftal. Hij zou zijn beperkingen moeten kennen, zodat hij net als Geels na zijn carrière nederig en zonder wrok kan erkennen dat hij de vierde of vijfde spits van zijn land is geweest. Nu voedt Weghorst juist de stelling dat een (mislukt) seizoen bij Manchester United en twee goals tegen Argentinië hem in negatief opzicht veranderd hebben.

Hoe makkelijk kan het zijn om na een armetierige interland te zeggen: ‘Je hebt helemaal gelijk, Arman. Die wedstrijd was ruk, maar gelukkig raakte ik één bal verkeerd en daardoor gaan we nu naar het EK, hè. Dus we zien elkaar komende zomer in Duitsland, pik.’ Daarna sla je de interviewer op zijn schouder en onder de douche zing je uit volle borst Danny Boy.

 

De tegenwerping dat krankzinnige salarissen en hijgerige (sociale) media de spontaniteit in de topsport hebben beknot, klopt zeker. Maar niet volledig. Voor zover ik het kan beoordelen is Frenkie de Jong gelukkig nog steeds zichzelf. Matthijs de Ligt ook. Stefan is Vrij is zelfs een verademing. Danny Blind zoekt het niet in pedante gebaartjes, ondanks de vuilnisbelt van kritiek waaronder hij soms is bedolven. Teun Koopmeiners lijkt een reële vent die inhoudelijk goed over voetbal kan praten. Denzel Dumfries vergeet nooit waar hij vandaan komt. Marten de Roon kijkt met een knipoog naar zijn eigen status.

Zij verdienen meer geld dan de hele WK-selectie van 1974 bij elkaar, maar zijn nog niet losgezongen van de werkelijkheid. Waarschijnlijk kennen zij hun klassieken.

 

 

Yoeri van den Busken